Wettelijk kader
De gemeentelijke regelgeving over de financieringsfunctie is gebonden aan algemeen geldende wettelijke kaders, waaronder de Gemeentewet, de Wet financiering decentrale overheden en het Besluit begroting en verantwoording Provincies en Gemeenten.
Wet financiering decentrale overheden (Fido)
Voor de financieringsfunctie bij de decentrale overheden vormt de Wet Fido het wettelijk kader. De wet is gesteld in termen van de financieringsfunctie (treasury) van de decentrale overheden. De intentie van de Wet Fido is het beheersen van risico’s, het bevorderen van de kredietwaardigheid van decentrale overheden en het bereiken van transparantie ten aanzien van het treasurybeleid van die decentrale overheden.
Dit uit zich in een aantal bepalingen:
- De kwalitatieve voorwaarde dat het opnemen en uitzetten van gelden en het verlenen van garanties alleen voor het publieke belang mag plaatsvinden.
- De kwantitatieve voorwaarde dat uitzetten van overtollige gelden en het aangaan van derivaten een prudent karakter moet hebben.
- Kwantitatieve begrenzingen aan het maximale renterisico dat een decentrale overheid in enig jaar mag lopen voor de financiering met korte schulden (bekend als kasgeldlimiet) en lange schulden (bekend als renterisiconorm).
Gemeentewet
Als gevolg van artikel 212 van de gemeentewet is de gemeente verplicht een financiële verordening te hebben. Tevens dient de gemeente op grond van artikel 186 van de gemeentewet een paragraaf financiering op te nemen bij een begroting en bij het jaarverslag. In de financiële verordening worden de kaders van het beleid vastgelegd. Zowel de financiële verordening als de paragraaf financiering worden door de gemeenteraad vastgesteld. Het is gebruikelijk dat de kaders vervolgens worden uitgewerkt in de nota treasury.